Verhalen en belevingen

De mooiste ontmoetingen van gastheer Henk Muys in Sloten


06-07-2024

De Grutte Tsjerke van Sloten was in 2004 een van de kerken die meedeed aan de eerste editie van Tsjerkepaad. Gids Henk Muys (1934) was erbij en draaide ook daarna ieder jaar mee. Inmiddels is hij afgezwaaid vanwege zijn hoge leeftijd. Hij blikt terug op bijzondere ontmoetingen tijdens zijn gastheerschap.

„Na één van de eerste seizoenen was er een evaluatie-avond waar alle kerken hun bezoekersaantallen opnoemden. De één had er 50 gehad, de ander 75, een paar zaten in de honderdtallen. ‘En dan no ris hearre wat Sleat te fertellen hat’, zei voorzitter Gerrit Groeneveld. Ik haalde diep adem: ‘Sloten had achthonderd….’ - ze zetten het applaus al in – ‘… mínder dan vorig jaar.’

Ja, wij waren gewend aan 3500 tot 4000 gasten per jaar. Maar het was geen eerlijke vergelijking natuurlijk, want de andere kerken waren alleen op zaterdagmiddag open en wij zes dagen in de week. En in kleine dorpen kwamen – zeker in die tijd – bijna geen toeristen terwijl ze hier met busladingen vol werden afgeleverd.”

De Grutte Tsjerke van Sloten was enkele jaren voor Tsjerkepaad werd opgericht al begonnen met openstellingen, om de vele dagjesmensen die de kleinste van de Friese elf steden bezoeken een kans te geven ook het kerkgebouw uit 1647 te bewonderen. Het was dus een kleine stap om aan te sluiten bij de openkerkenroute die in 2004 begon met 25 kerken – en enkele andere monumenten zoals klokkenstoelen – in Zuidwest-Fryslân.

Muys, die eind jaren negentig vanuit de Randstad in Sloten was komen wonen, werd bij het gidsenteam gevraagd door een collega-bas van het kerkkoor. „Toen ik erbij kwam was er al een ploeg van twaalf, veertien vrijwilligers maar er was ook een flink aantal nodig want we waren elke dag open van elf tot vijf. Ze haalden mij over met het argument dat het een goede manier was om mensen te leren kennen. En zo was het ook. Ik heb prachtige jaren beleefd als gastheer.”
 

Vater unser

Een dierbare herinnering bewaart hij aan het bezoek van een groep Duitse jongeren met een geestelijke en soms ook lichamelijke beperking. „Dat bracht een hoop rumoer met zich mee, maar opeens werd het doodstil. Ik keek op: wat is er aan de hand? Maar toen klonk het opeens ‘Vater unser…’ Ze waren het Onze Vader aan het bidden! Zo prachtig, de rillingen liepen me over de rug. Ik heb een stapel ansichtkaarten gegrepen en gaf ze allemaal een kaart. En nu komt het mooiste: er was één groepslid bij die als een soort sergeant-majoor alles liep te regelen. Ik vond dat eerst wat storend, maar hij heeft me helemaal voor zich gewonnen. Want hij nam zijn eigen kaart pas aan toen hij uitgebreid had gecontroleerd of iedereen wel een exemplaar had. En toen ze buiten waren heeft hij bijna tot aan de Lemsterpoort glunderend achterom lopen kijken, zo blij was hij. Toen dacht ik wel: wie is hier nou beperkt?”

Nog zo’n levensles: er kwam een echtpaar waarvan de man duidelijk liet blijken dat hij niet zomaar iemand was. „Een voormalig presidánt-karkveugd, die mij haarfijn wist uit te leggen dat het onderhoud van ons ‘aardige karkje’ scheppen met geld moest kosten en die na afloop van de bezichtiging expres nog even naar me toekwam om te vertellen dat hij ‘ene gave’ in het offerblok had gedeponeerd… Nou, dat was dus één luizige stuiver… Ik kan nog kwaad worden als ik eraan denk.”
 

‘Ken dat so, meneer?’

Nee, dan de drie Rotterdamse broertjes die om een ijsje waren gestuurd omdat pa en moe even de boot voor zich alleen wilden hebben. „Die waren duidelijk niet gewend om in een kerk te komen, maar de oudste wist goed aan zijn jongste broertje uit te leggen wat er in een kerk gebeurt: ‘Se sitte in de banke naar een man te luistere en se singe fan die herejesusversies en se bidde en dan geve se sente en dan moge se naar huis.’ Geen speld tussen te krijgen! Die jochies vonden het niet kunnen om de kerk te verlaten zonder ‘sente te geve’, maar ze hadden precies genoeg meegekregen om drie ijsjes te kopen... Na een tijdje smoezen deden de oudste twee hun muntjes in de bus en toen kwamen ze bij mij: ‘We kenne niet sofeel geve meneer, maar nou ken Bassie teminste nog een ijssie krijge. Ken dat so, meneer?’ Of dat zo kon? Zulke Rotterdamse schoffies waren een voorbeeld voor iedereen en zeker voor zo’n bekakte ‘karkveugd’. Ik heb ze getrakteerd op de grootste ijsco die de snackbar verkocht.”
 

Voorbedeboek

Hoewel er zeker de laatste jaren ook toeristen zijn die de kerk als ieder willekeurige bezienswaardigheid benaderen, betreden de meeste mensen het gebouw met een zekere eerbied, stelt Muys vast. „Het is geen bioscoop, ook geen museum, het heeft een diepere betekenis en dat hebben de bezoekers ook wel in de gaten. Er was eens een meneer die een hele tijd in de bank bleef zitten. Op een gegeven moment knoopte ik maar eens een praatje met hem aan. Het bleek dat hij een paar dagen eerder gehoord had dat zijn vrouw ongeneeslijk ziek was. Daar had hij het begrijpelijkerwijs nogal moeilijk mee. We kwamen op de mogelijkheid om haar naam in ons voorbedeboek te schrijven, dan zouden we de eerstvolgende dienst voor die mevrouw bidden. ‘U moest eens weten hoeveel dát voor mij betekent’, zei die man. ‘Dat in een onbekende gemeente, een onbekende dominee gaat bidden voor iemand die ze niet eens kennen. Hoe laat gaat dat gebeuren?’ – ‘Om kwart over tien ongeveer’ – ‘Dan bidden wij thuis mee!’”
 

Hoedje

Een soortgelijk verhaal gaat over de mevrouw met het lange haar en de lange rok – „duidelijk iemand uit de reformatorische hoek” – die vroeg of ze de eerstvolgende zondag wel naar de dienst mocht komen. Want dan zou ze vast de enige zijn met een hoedje op…  ‘Is dat niet raar?’ Muys wist haar ervan te overtuigen dat niemand aanstoot zou nemen aan haar eerbiedige gewoonte. „En ze ís gekomen, en ze heeft een mooie dienst beleefd.”

Aan de jongere generatie gastvrouwen en -heren geeft Muys het dringende advies mee om sowieso contact te maken met de gasten. „Niet achterin blijven zitten en afwachten of ze ook bij jou komen, maar rondlopen en proberen een haakje te vinden voor een praatje. Zeker als er kinderen bij zijn: die vinden het bijna altijd leuk om even in de ‘bank van de burgemeester’ te mogen zitten. En vader en moeder vinden het dan mooi om daar een foto van te maken…

Iemand die zich meteen omdraait naar het orgel is vást een organist, die vindt het misschien leuk om wat te spelen. Vroeger kon je trouwens dominees op vakantie ook duidelijk herkennen: melkflessen-spillebeentjes onder de te wijde korte broek die ze één week per jaar aan hebben, bloesje met korte mouwen erboven en een duidelijke belangstelling voor de kansel.”

 

Terug naar overzicht

Tsjerkepaad werkt samen met:
 
Copyright 2024: Tsjerkepaad Friesland Privacyverklaring Realisatie: Wmmedia.nl